Ernest Mandel en de moeilijke strijd tegen de vergankelijkheid

Ernest Mandel en de moeilijke strijd tegen de vergankelijkheid [a]

Vincent Scheltiens Ortigosa,  Historicus, UAntwerpen [b]

Op het eerste zicht mag het verbazen dat de Belgische marxistische econoom en revolutionair militant Ernest Mandel (Frankfurt am Main, 5 april 1923 – Schaarbeek, 20 juli 1995) geen deel uitmaakt van de maîtres à penser van de opeenvolgende contestatiebewegingen die de afgelopen jaren straten en pleinen deden vollopen om tegen het neoliberale soberheidsoffensief te protesteren. Ooit vertelde Mandel dat hij toch zijn plaats in de geschiedenis verdiend had. “Als voetnoot”, voegde hij er lachend aan toe. Te oordelen aan de stroom maatschappijkritische literatuur en systeemanalyses die vandaag verschijnt en waarin zelden naar hem wordt verwezen, lijkt zelfs dat niet meer verworven. Het werpt de pijnlijke vraag op naar het waarom, naar een verklaring, of beter: een aantal mogelijke verklaringen voor dat discrete wegsterven.

Veelschrijver en polemist

Aan de omvang van zijn oeuvre en de verspreiding ervan zal het zeker niet gelegen zijn. Naar verluidt was hij na Hergé (Kuifje) en Simenon (Maigret) de meest gelezen Belg ter wereld. Hoewel hij zich graag een ‘Vlaams internationalist van Joodse origine’ noemde (hij werd geboren als Ezra Mandel en groeide op in Antwerpen), werd zijn oeuvre internationaal niet meteen aan België of Vlaanderen geconnoteerd. Mandel schreef een dertigtal boeken en naar schatting meer dan 2000 artikels. Hij was een echte veelschrijver. Hij deed dat zowel in het Nederlands, het Duits, het Frans als het Engels. Vele van zijn publicaties werden vertaald in nog andere talen. Dat was niet alleen het werk van lokale secties van zijn Vierde Internationale. Gerenommeerde uitgeverijen toonden belangstelling voor zijn productie.

De kwaliteit van die productie is – hoe kan het anders? – ongelijk. Tussen pakweg een bevattelijke en beknopte analyse van de Tweede Wereldoorlog vanuit marxistisch oogpunt [1] en een zoveelste polemiek met één of andere concurrerende groupuscule, interne tendens of fractie, schuilt een wereld van verschil en vooral van relevantie. Dat laatste geldt überhaupt voor de lezer die geen deel uitmaakt van het microscopische trotskistische universum. Voor Mandel waren beide ‘niveaus’ echter even belangrijk. Hij was evenzeer een politiek leider die zowel binnen als buiten zijn organisatie(s) de harde polemiek en de scherpslijperij niet schuwde. Volgens de memoires van de Nederlandse auteur en voormalig trotskist Sal Santen leidde dat ooit zelfs tot een handgemeen tussen Mandel en de Griekse trotskist Michaelis Raptis, beter gekend als ‘Michel Pablo’.[2]

 

Maar bijlange na niet al de debatten die hij gepassioneerd voerde, speelden zich af in discrete achterzaaltjes of duistere extreem-linkse publicaties . Hij twistte niet alleen met leiders van andere trotskistische of klein-linkse organisaties; hij had de renommee en de carrure om in debat te gaan met tenoren van de sociaaldemocratie, het orthodoxe communisme, liberale ideologen en economen. Als onvermoeibaar pedagoog en agitator ging hij, naast al dat geschreven werk, ook graag in op de vele uitnodigingen in binnen- en buitenland om deel te nemen aan meetings, debatten, tv-optredens en andere interviews.

 

Linkerzijde van de sociaaldemocratie

Mandel ontpopte zich tijdens het interbellum als een vroegrijpe marxist in een familiale omgeving en een vriendenkring waar hij veel kennis absorbeerde van oudere Duitse antifascistische ballingen. Hij was amper zestien jaar toen hij lid werd van de Revolutionaire Socialistische Partij, een kleine trotskistische groep. Hij overleefde de oorlog en kwam pal daarna als prille twintiger de facto aan het hoofd van het Belgische en Europese trotskisme te staan. Tegelijkertijd maakte hij zijn studies af (in Brussel, Parijs en later ook Berlijn).

De naoorlogse politieke configuratie ter linkerzijde was er voor de Vierde Internationale niet makkelijker op geworden. De sociaaldemocratie bloeide na de oorlog terug op. Even deden de orthodoxe communistische partijen het zeer goed op basis van hun aura als partijen van de gewapende weerstand. In de schaduw daarvan zag de Vierde Internationale zich als de kleine would-be opvolger van de Komintern die door Stalin in 1943 ontbonden was. ‘De Vierde’, op nadrukkelijke vraag van de verbannen Trotski vanaf 1933 op de agenda gezet en in 1938 opgericht, had ternauwernood de Tweede Wereldoorlog overleefd. Bovendien verzamelde de ‘Wereldpartij voor de Socialistische Revolutie’ zoals ze zich toen officieel noemde, niet eens alle groepjes die zich op het programmatorische erfgoed van Trotski en de Linkse Oppositie beriepen. In België hadden haar voornaamste leiders, zoals de Henegouwse mijnwerkersleider Léon Lesoil en de Joodse revolutionaire marxist Abraham Wajnsztok, beter gekend als Abraham Léon, de nazi-kampen niet overleefd. De nationale secties bestonden in de onmiddellijke naoorlog uit een handjevol vasthoudende veteranen wiens zelfbeeld bepaald werd door de idee dat ze het ‘revolutionaire marxisme’ tijdens de ‘middernacht van de eeuw’ gered hadden en nu moesten doorgeven aan de massa’s, bij voorkeur een jongere generatie.[3]

Die missie bracht de numeriek zwakke trotskisten ertoe in België de strategie van het ‘entrisme’ toe te passen: een georganiseerde intrede en activiteit binnen de sociaaldemocratische massaorganisaties; er verse krachten ronselen om later uit te treden en een eigen autonome werking, een ‘revolutionaire massapartij’ te starten. Het is dankzij deze strategie dat Mandel, vóór 1968, voeling kreeg met en inzicht verwierf in het wel en wee van massaorganisaties. Als veelbelovende intellectueel schreef hij vanaf de jaren vijftig voor de bladen van de Waalse socialistische arbeidersbeweging en werkte hij, in de schaduw van André Renard, mee aan de ABVV-congressen van 1954 en 1956 waarin gepleit werd voor antikapitalistische structuurhervormingen rond de centrale idee van ‘economische democratie’.[4]

Die ervaring zou haar hoogtepunt kennen in de algemene staking tijdens de winter van 1960-61 en haar einde na het zogenaamde ‘onverenigbaarheidscongres’ van de BSP in 1964. Toen besliste de BSP-leiding dat de linkerfractie die zich georganiseerd had rond de tendensbladen La Gauche en Links enkel kon blijven als de kritiek op de regering (waaraan de BSP deelnam) zou ophouden. Voor Mandel, die in Franstalig België opereerde en La Gauche richting gaf, kon dat niet. Oproepen om voor de BSP te stemmen? Prima. Kritiek op het BSP-regeerbeleid temperen of inslikken? Jamais. Zijn voornaamste medestanders, de Luikse syndicalist Jacques Yerna en Ernest Gilinne, burgemeester van Courcelles en later Europees Parlementslid, gaven toe. Voor deze twee laatsten was de socialistische partij hun biotoop, hun familie. Aan Vlaamse zijde, beslisten de linkse sterkhouders Marcel Deneckere en Jaap Kruithof eveneens te blijven, hoewel Kruithof zich gaandeweg van de BSP zou gaan distantiëren. Mandel, die tijdens zijn entrisme-periode veelal als Ernest Germain en tal van andere pseudoniemen in trotskistische tijdschriften publiceerde, kon voortaan vrijuit handelen, maar het deel zijn van een politieke massaorganisatie was er niet meer bij.

Fusie van generaties

In 1962 vestigde Mandel zich als gereputeerd marxistisch econoom met zijn Traité de l’économie marxiste.[5] Het ging om een enorm ambitieus project waarbij de auteur, die vóór de oorlog aanvankelijk geschiedenis ging studeren, trachtte de hele historische ontwikkeling, van de prehistorie tot de toekomstige socialistische maatschappij, te vatten. Die zucht naar totaliteit, vanuit de analyse van het ‘alles’ naar een concreet probleem of issue toe cirkelen, zou de auteur altijd blijven kenmerken. Het was een methodologie die ook op zijn beweging zou afstralen, vaak in een wat karikaturale variant: men imiteert immers het goede altijd iets minder goed en het slechte steeds ietsje slechter.

Tien jaar later, in 1972, publiceerde Mandel Spätkapitalismus, een werk dat als zijn magnum opus moet beschouwd worden. [6] Het was geen toeval dat Mandel dat werk in het Duits publiceerde. Het semester voordien was hij als gastprofessor verbonden aan de Freie Universität van West-Berlijn. Al vóór ‘achtenzestig’ stond hij in nauw contact met de generatie van geradicaliseerde Duitse studenten van de SDS die in haar rangen figuren telde als Rudi Dutchke en Gisela Scholtz die in 1966 Mandels eerste echtgenote zou worden.[7] Ongetwijfeld was deze periode die waarin de symbiose tussen de intellectueel Mandel en een nieuwe generatie jonge militanten het sterkst was. In de Angelsaksische wereld, de Latijns-Amerikaanse, de Zuid-Europese was hij voor deze geradicaliseerde jongeren een referentie. Vele figuren uit deze radicalisering zouden de komende dertig jaar het kader schragen van de Vierde Internationale. Ook en niet in het minst in Frankrijk waar Mandel na Mei 68 persona non grata verklaard werd en clandestien vergaderingen hield en op meetings opdook. Toch, zo stelde Daniel Bensaïd in 1999, zou Mandel net in Frankrijk minder verf pakken. ‘Bensa’, wellicht de meest briljante van de hele Franse trotskistische 68-generatie en tegelijk de meest zachte en warme persoonlijkheid, weet dit aan wat hij het Franse protectionnisme universitaro-médiatique noemde ten opzichte van ideeën die van buiten uit kwamen. Tevens vond hij dat Mandels heldere schrijfstijl haaks stond op de ‘stilistische koketterie’ van het Franse essayisme.[8]

Maar er is meer dan Frans intellectueel protectionisme of schrijfstijl. In zijn meesterwerkje On Western Marxism legde Perry Anderson knap uit hoe de meeste marxisten – nadat de eerste euforische golf na de Russische Revolutie ging liggen na het mislukken van de uitbreiding van die revolutie en vooral na het aantreden van Stalin uitmondde in een domesticering of een zelfcensuur van de intellectuelen – heil kozen in een ‘vlucht’ naar het ideologische en het filosofische.[9] Mandel, aldus Anderson, ontsnapte aan deze traditie door te blijven focussen op de economische analyse en de strategie van de georganiseerde arbeidersbeweging. Hoewel erg beslagen in de filosofie, profileerde hij zich daar niet rond en op het ‘marxisme’ van Louis Althusser, een tijdje de referentie bij uitstek van het ‘Franse marxisme’ werd door Mandel en de zijnen niet zonder enige dedain neergekeken.

Het is hoe dan ook in die periode – van midden jaren zestig tot midden jaren zeventig van de vorige eeuw – dat de oudere trotskisten, of zij die van de oorlogsgeneratie waren (naast Ernest Mandel, de Fransman Pierre Frank, de Italiaan Livio Maitan, de Duitser Jakob Moneta en anderen), de link konden leggen met een nieuwe generatie.[10] Ze wisten een marxisme ‘door te geven’ dat niet verwrongen was door wat ‘het dubbele failliet van stalinisme en sociaaldemocratie’ genoemd werd. Dit gebeurde in een periode die als ‘(semi-)revolutionair’ gecatalogeerd werd en waarbij zowel in het ‘imperialistische westen’, ‘de koloniale en semi-koloniale landen’ als de ‘gedegenereerde arbeidersstaten’ een nieuwe generatie opstond en er tussen deze ‘interventiesectoren’ een ‘dialectiek’ speelde. Die jongeren brachten tegelijk nieuwe issues binnen waarvan het feminisme zonder enige twijfel de meest belangrijke was.

Lange golven en laatkapitalisme

Blijft de vraag wat nu precies de bijdrage van Mandel, naast de vrijwaring van een antistalinistisch en antireformistisch socialisme, aan het marxistische gedachtegoed inhield. Die bijdrage situeert zich zeer concreet rond de verklaring van de cyclische aard van de kapitalistische productie en van de onvermijdelijkheid van overproductiecrisissen. De kapitalistische ontwikkeling, aldus Mandel, kan ingedeeld worden in ‘lange golven’ met een opgaande en een neergaande fase. In zijn dan geanalyseerde vorm en periode (begin jaren 1970) bracht dit het kapitalisme in een fase die hij, bij gebrek aan een passende synthetische benaming, ‘laatkapitalisme’ doopte.[11]

Voor zijn ‘lange golven’ vertrok Mandel van het werk dat in de jaren 1930 door Nikolaj Kondratieff gepresteerd werd. Deze Sovjet-Russische econoom theoriseerde lange golven van zo’n vijftig à zestig jaar met op- en neergaande groeifase waarbinnen zich kortere ‘conjunctuurgolven’ van vier tot zeven jaar ontwikkelden. Dat het kapitalisme dus volgens deze theorie weer een heropleving zou kennen, werd deze 20ste eeuwse Galileo Galilei fataal: ook onder Stalin moesten empirische waarneming en wetenschappelijk onderzoek wijken voor het dogma. Kondratieff vereeuwigde zijn naam (de ‘Kondratieff-golven’) maar werd gefusilleerd.

Wat voegde Mandel toe? Hij vertrok van een grondige analyse van de lange expansiegolf van de kapitalistische economie vanaf de jaren 1940. Tegelijk toonde hij aan waarom er aan die expansie een einde zou komen. Hij kondigde zodoende niet alleen de recessie aan die zich vanaf 1973-74 zou doorzetten, maar ook zowel de omvang als de lengte van die neergaande fase. Het ‘laatkapitalisme’ werd, aldus Mandel, gekenmerkt door financiekapitaal, veralgemeende commodificatie en industrialisering. Het tekende een ‘derde fase van het kapitalisme’ met multinationale ondernemingen, geglobaliseerde markten en arbeid en massaconsumptie. Die ‘derde fase’ werd voorafgegaan door een eerste (tussen 1700 en 1850), gekenmerkt door de groei van industrieel kapitaal in thuismarkten en een tweede fase van het ‘monopoliekapitalisme’ (tot 1940) met imperialistische ontwikkeling op internationale markten en koloniale uitbuiting.

Het moet gezegd dat vele toenmalige collega’s van Mandel, marxisten incluis, het niet met hem eens waren over wat vandaag, retroactief, een evidentie lijkt. De meeste toenmalige theoretische arbeid vertrok van het succes van het kapitalisme, zijn vermogen om een nieuwe crisis zoals in 1929-30 voor goed te verhinderen aan de hand van keynesiaanse ingrepen. Staatsinterventie, budgettair en fiscaal beleid, zou zowel de economie als de quasi volledige tewerkstelling in de industrielanden stabiliseren. Deze economisten spraken over een ‘gemengde economie’, beweerden dat het kapitalisme een mutatie ondergaan had en dat alle aandacht bijgevolg naar de institutionalisering van het sociaal overleg diende te gaan. Met het concept ‘neokapitalisme’ kreeg deze mutatie een naam: het ‘oude kapitalisme zoals geanalyseerd door Marx’ heette voorbijgestreefd.[12]

Zelf nam Mandel de term ‘neokapitalisme’ ook in de mond. Bij hem ging het echter niet om het overstijgen van de tegenstrijdigheden binnen het kapitalisme maar om specifieke en originele wijzigingen van het naoorlogse kapitalisme te duiden: voortdurende technologische versnelling, toenemende interventie van de overheid in de economische activiteit, de invoering van een systeem van economische en sociale programmatie. De doorslaggevende bijdrage van Mandel situeert zich echter niet in dit, nochtans opmerkelijke, beschrijvende gedeelte; wel in het aantonen van de limieten waarop het naoorlogse kapitalisme zou botsen. De spanningen die zich tijdens de opgaande fase opstapelen zouden zich wreken en een ommekeer bewerkstelligen: de crisis.

Maar waar staat het kapitalisme dan vandaag? Zit er een nieuwe expansieve ‘lange golf’ aan te komen? Vanaf de jaren tachtig hebben het neoliberale beleid en de bijbehorende herstructureringen inderdaad tot een substantiële verhoging van de winstvoet geleid. Maar stijgende winstvoet en nieuwe technologieën volstaan niet om de wagen terug aan het rollen te krijgen. Er is nood aan nieuwe gebieden voor stabiele accumulatie en een meer aanvaarde sociale legitimering. De ruk naar het oosten – na de implosie van het Sovjet-blok – en de globalisering in het algemeen doen de onderlinge tegenstellingen en spanningen echter toenemen, zeker met nieuwe machtige economische spelers op het wereldtoneel. En de sociale legitimering lijkt verder af dan ooit in deze tijden van ontmanteling van de sociale stelsels. Vandaag kennen we een doorgaans hoge werkloosheidsgraad, verpaupering, ontmanteling van openbare diensten en sociale bescherming, deregulering. Als reactie zien we zowel egoïsme en obscurantisme, doorbraak van extreem- en populistisch rechts, als sociale weerstand en strijd, en her en der pogingen om die politiek een nieuwe vertolking te verlenen. Van de zaligmakende globalisering en van het vredevolle en voorspoedige EU-project blijft wezenlijk weinig tot geen geloofwaardigheid over.

Politieke revolutie en ijdele hoop

Hiermee zitten we voorbij Mandel. Vele van zijn geschriften en analyses werden geproduceerd in en bepaald door de bipolaire wereld van de Koude Oorlog. Een wereld waarvan Mandel het manicheïsme verwierp. Wie in zo een ‘kampistische’ visie de USSR kritiekloos omarmde in zijn strijd tegen het VS-imperialisme of het kapitalisme tout court, belette zichzelf solidair op te stellen met de onderdrukten en vervolgden binnen dat USSR-kamp en schonk het stalinisme een carte blanche. Het ‘reëel bestaande socialisme’ behoefde in zijn opvatting een ‘politieke revolutie’. Dat betekende dat de arbeidersklasse zich opnieuw moest meester maken van de politieke macht die de ‘stalinistische bureaucratie’ zich in naam van die arbeidersklasse onrechtmatig had toegeëigend. In contrast met het concept van een ‘sociale revolutie’ zou de arbeidersklasse dat evenwel doen zonder de sociale structuren te veranderen, dus zonder een terugkeer naar het kapitalisme. Deze strategie vloeide voort uit een analyse van de landen van het ‘reëel bestaande socialisme’ als ‘gedegenereerde arbeidersstaten’. Binnen de Vierde Internationale werd die analyse – in het verlengde van die van Trotski zelf – gezien als een kracht, maar het geheel zou tevens haar achilleshiel vormen.

Het ging om een analyse die de trotskistische beweging hopeloos verdeelde. Al vanaf de jaren dertig meenden sommigen dat onder Stalin niet alleen bureaucratische usurpatoren aan de macht waren, maar een nieuw type ‘managers’.[13] Die lijn werd al snel doorgetrokken naar een analyse van de USSR als een nieuwe vorm van kapitalisme, een ‘staatskapitalisme’. Naast deze trotskistische state caps, waren er dan weer anderen die meenden dat de bureaucratie zichzelf kon ‘regenereren’. Toen in 1985 Michail Gorbatsjov de Sovjet-touwtjes in handen kreeg, dacht menigeen dat dit regeneratieproces een aanvang had genomen. Mandel blaakte van optimisme en was ervan overtuigd dat de ruimte die Gorbatjsov met zijn glasnost willens nillens opende om naar liberalisme neigende economische hervormingen door te voeren, gunstige gevolgen zou creëren voor een beweging richting politieke revolutie.[14]

Toen de massa’s achter het IJzeren Gordijn dan toch in beweging kwamen, verkeek Mandel zich op de uitkomst. Hij schatte de mobilisaties in Oost-Duitsland in als een beweging richting ‘politieke revolutie’. In een tv-debat bij het Franstalige RTL over de ‘toekomst van het communisme’ beweerde hij stellig tijdens de massabetogingen in Leipzig ‘7000 bordjes’ geteld te hebben waarvan ‘geen enkele’ voor de Duitse eenmaking; waarop de Franse journalist Olivier Todd repliceerde: ‘Hoe komt dat u er zo zeker van bent dat het geen 7001 bordjes waren?’.

Het ontwaken van de Vierde Internationale was hard, waarna de implosie van de Sovjet-Unie volgde die met de wederinvoering van een bandietenkapitalisme, de opkomst van oligarchen, de doorbraak van etnisch en nationalistisch geweld, eveneens een heel andere wending nam . De eerloze afgang van ‘het reëel bestaande socialisme’ dat met socialisme geen uitstaans had, spaarde echter geen enkele antikapitalistische stroming. Alle zaten ze in het defensief in een euforische conjunctuur waar niet Mandel, maar pakweg Francis Fukuyama (The End of History and the Last Man), François Furet (Le passé d’une illusion) of Stéphane Courtois (Le livre noir du communisme) heel even de toonaangevende intellectuelen mochten zijn.

Culturele logica van het laatkapitalisme

In dezelfde periode – ver weg van de activiteit van Mandels organisaties – werkte de Noord-Amerikaanse literatuurwetenschapper Frederic Jameson vanuit de centraliteit van cultuur aan een marxistisch geïnspireerde poging om het postmodernisme te periodiseren en theoretisch te vatten.[15]

Terwijl de meeste marxisten de aanval van het postmodernisme op de grote verhalen, en in het bijzonder het marxisme, beantwoorden met een ultra-defensieve en totale afkeuring, nam Jameson een meer subtiele houding aan. Mandels Laatkapitalisme zou hierbij, naar Jamesons eigen zeggen, een beslissende invloed gehad hebben. Het leverde empirisch en conceptueel de basis om het heden te begrijpen als een kwalitatief nieuwe configuratie in de ontwikkeling van deze productiewijze.[16]

Het zou uitmonden in zijn in 1991 gepubliceerde magnum opus, Postmodernism, or, The Cultural Logic of Late Capitalism.[17] Mandel meende dat de voorwaarden voor deze nieuwe ‘lange golf’ verzameld werden aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Jameson baseerde zich hierop en anderzijds situeerde hij de psychic habitus van het nieuwe tijdperk bij de generationele breuk van de jaren zestig. Maar Jamesons indrukwekkende intellectuele werk rond postmodernisme vormt een mooi voorbeeld van hoe Mandels analyse – nog wel op een verrassende manier – inspiratievol kan zijn.

Macht en geld

Andere interessante oefeningen zijn mogelijk. Een in dit stuk tot nu toe nog niet vermeld belangwekkend werk van Mandel is ongetwijfeld Power and Money waarin hij de sociale en historische wortels blootlegt van het fenomeen van de bureaucratie, in het kapitalistische systeem, het voormalige Oostblok, maar ook in de Westerse socialistische organisaties.[18] Zonder enige twijfel blijft dit een actueel thema, getuige de talrijke corruptieaffaires in de Zuid-Europese politiek, de reeds een eeuw geleden door Robert Michels geanalyseerde ogenschijnlijke onafwendbaarheid van oligarchisering in grote organisaties, maar ook als fenomeen waar we als burger in ons dagelijks leven mee geconfronteerd en door geïrriteerd worden. Laat nu net één van de nieuwe herauten van de contestatiebeweging, de Britse antropoloog en anarchistische activist David Graeber een boekje gepubliceerd hebben over het fenomeen.[19] Beide werken dekken niet dezelfde lading maar een mooie comparatieve denkdag zou… welja, leuk kunnen zijn.

Spagaat                                                                                                 

Er werd indertijd al eens gegniffeld bij het zogenaamde misplaatste optimisme van Mandel. Nochtans kende hij – zeker de laatste jaren van zijn leven – ook een pessimistische, haast apocalyptische kant. Hij greep regelmatig naar de door hem bewonderde Rosa Luxemburg en haar leuze ‘socialisme of barbarij’. Een nucleaire oorlog of een ecologische ramp zouden, volgens hem, een einde aan de menselijke beschaving kunnen maken. Het kapitalisme kon dat niet managen en daarom was het socialisme een dringendheid: om de planeet én de mensheid van de definitieve ondergang te redden.

Het moet duidelijk gezegd worden dat zijn eigen organisatie(s) daar als hefboom weinig gaan kunnen aan doen, op dat niveau geen speler zijn in de planetaire krachtsverhoudingen. De organisaties die zich op Mandel beroepen, zeker in ons land, maar ook daarbuiten, zijn vandaag klein en geïsoleerd. Het is bijna nooit anders geweest. Ze lijken, een aantal uitzonderingen niet te na gesproken, weinig vat of voeling te hebben met substantiële delen van de georganiseerde arbeidersbeweging of met de academische wereld. De ambitie om de ‘Wereldpartij van de Socialistische Revolutie’ te worden, werd verlaten. Trotskisten zien zich vandaag als een stroming die ijvert om grotere delen van de linkerzijde te ‘herschikken’. Zowel die ‘herschikking’ als de eigen organisatieopbouw lijkt een soort van Sisyphus-arbeid: telkens er wat schot in de zaak lijkt te komen, rolt het weer naar beneden. Naast de ontgoocheling en ontreddering na de implosie van het ‘reële bestaande socialisme’, na het onvermogen om in een eengemaakt EU een Europees consequent links antwoord met bijbehorende structurering tot stand te brengen, lijken isolement en irrelevantie een longue durée te zullen kennen.

Mandel zelf behandelde ooit expliciet het spagaat tussen individuen met uitzonderlijke kwaliteiten en hun blijvende trouw aan vrij onbetekenende organisaties. Hij deed dat, in 1946, in het voorwoord van de eerste uitgave van het postuum gepubliceerde standaardwerk van zijn vriend Abraham Léon, La conception matérialiste de la question juive.[20] Mandel concludeerde dat ‘een beweging die enkel en alleen door de kracht van haar ideeën en haar zuiver ideaal zulke mensen kan aantrekken (…) niet kan sterven’. Het is tegelijk van een ontroerende schoonheid, maar mager als bestaansreden. Het staat vooral totaal niet in verhouding tot de door hemzelf zo krachtig uitgesproken dringendheid om de planeet van haar barbarij te redden. Pleit dit niet, zoals steeds en overal, voor een kritische in plaats van een hagiografische benadering?

[a] Gepubliceerd in het tijdschrift van het Masereelfonds, september 2016

[b] Vincent Scheltiens Ortiga, Doctor in de geschiedenis, UAntwerpen, auteur van ”Met dank aan het overkant. Een polietieke gesghidenis van België”, Polis, 2017.

[1] Ernest Mandel, The Meaning of the Second World War, London, Verso, 1986.

[2] Sal Santen, Adios compañeros. Politieke herinneringen, Amsterdam, Wetenschappelijke Uitgeverij, 1974.

[3] De term ‘middernacht in de eeuw’ is ontleend aan de titel van een roman van de in Brussel geboren Russische revolutionair Victor Serge [Viktor Lvovitch Kibaltchitch]: Victor Serge, S’il est minuit dans le siècle, Paris, Grasset, 1939.

[4] ABVV, Holdings en Economische Democratie, 1956.

[5] In het Nederlands vertaald als: Ernest Mandel, De economische theorie van het marxisme, deel 1 en deel 2, Bussum, Het Wereldvenster, 1980. Uit het Frans vertaald door Paul Verbraeken.

[6] In het Nederlands vertaald als: Ernest Mandel, Het Laatkapitalisme. Proeve van een marxistische verklaring, Amsterdam, Van Gennep, 1976. Uit het Duits vertaald door Willy Van Wichelen. Zie ook het later verschenen: Ernest Mandel, The Long Waves of Capitalist Development, London, Verso, 1980.

[7] De Socialistischer Deutsche Studentenbund (SDS) was de studentenorganisatie van de Duitse sociaaldemocratische SPD en werd in 1961 wegens te radicaal uitgesloten. Rudi Dutschke (1940-1979) was de meest prominente woordvoerder van de Duitse studentenrevolte van 1968. Datzelfde jaar werd hij door een anticommunist in het hoofd geschoten. Hij zou zich nooit meer volledig van deze aanslag herstellen en aan de hersenschade bezwijken.

[8] Daniel Bensaïd, ‘Le marxisme d’Ernest Mandel’, 1999.

[9] Perry Anderson, Considerations on Western Marxism, London, New Left Books, 1976.

[10] Pierre Frank (1905-1984), Livio Maitan (1923-2004), Jakob Moneta (1914-2012).

[11] De term circuleerde al veel eerder en werd begin twintigste eeuw gebruikt door de Duitse socioloog Werner Sombart. Zie: Werner Sombart, Der Moderne Kapitalismus, Berlin, Duncker & Humblot, 1902. Digitaal beschikbaar via: https://archive.org/details/dermodernekapit01sombgoog.

[12] Gabriel Maissin, ‘Ernest Mandel, le capitalisme et ses trois vies’, Politique, revue de débats, 42, december 2005.

Als voormalig medestander van Mandel, behoort Maissin ongetwijfeld tot degenen die het best zijn economische oeuvre kennen.

[13] Zie het werk van de voormalige Noord-Amerikaanse trotskist James Burnham, The Managerial Revolution. What is happening in the World, New York, John Day, 1941.

[14] Ernest Mandel, Où va l’URSS de Gorbatchev?, Montreuil, La Brèche, 1989.

[15] Deze opeenvolgende artikels werden gebundeld als: Frederic Jameson, The Cultural Turn. Writings on Postmodernism, 1983-1998, London, Verso, 1998.

[16] Zie over de wording van Jamesons analyse van het postmodernisme het fascinerend werkje van Perry Anderson, een puik voorbeeld van ideeëngeschiedenis: Perry Anderson, The Origins of Postmodernity, London, Verso, 1998. Zie ook in het Nederlands: Vincent Scheltiens, ‘Frederic Jameson en Luc Boltanski. Twee originele visies op het hedendaagse kapitalisme’, Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 47, 2013, 196-202.

[17] Frederic Jameson, Postmodernism, or, the Cultural Logic of Late Capitalism, Durham, Duke University, 1991.

[18] Ernest Mandel, Power and Money: A Marxist Theory of Bureaucracy, London, Verso, 1992.

[19] David Graeber, The Utopia of Rules. On Technology, Stupidity, and the Secret Joys of Bureaucracy, Brooklyn, Melville House, 2015.

[20] Abraham Léon, La conception matérialiste de la question juive, 1946. Mandels voorwoord ‘Een gedenksteen voor Abraham Leon, Warschau 1918 – Auschwitz 1944’ werd naar het Nederlands vertaald door Valeer Vantyghem.

Auteur: Conférences Ernest Mandel Lezingen

Association de personnes ayant eu un lien avec Ernest Mandel, que ce soit via des travaux universitaires, des publications, soit un parcours politique, ... Organisation de conférences en mémoire d'Ernest Mandel. Le thème choisi visera à enrichir le débat à partir de thématiques, d’analyses, de sujets, … tournés vers l'actualité.

Plaats een reactie